Inge Drabbels FB MB. Belastingadviseur
Verhoging AOW- en pensioenleeftijd
Het land was in rep en roer, de kranten hebben er bol van gestaan en iedereen heeft er wel een mening over. Het is echter een feit: het stoppen met werken bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd is niet langer vanzelfsprekend.
Op 10 juli 2012 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het voorstel om de pensioengerechtigde leeftijd per 2014 in één keer te verhogen tot 67 jaar.
Hiermee samenhangend gaat ook de leeftijd waarop men een AOW-uitkering ontvangt omhoog. Dit gaat in (steeds grotere) jaarlijkse stappen, om te beginnen met 1 maand op 1 januari 2013, totdat de AOW-leeftijd in 2019 66 jaar is en vervolgens in 2023 67 jaar. Door de geleidelijke verhoging komt men tegemoet aan personen die vlak voor hun pensioendatum zitten. Daarnaast was al eerder besloten dat de partnertoeslag in de AOW per 1 januari 2015 vervalt.
Voor personen die moeite hebben om het verlies aan inkomen te compenseren komen er overgangsmaatregelen. Zo kunnen AOW-ers bijvoorbeeld een voorschot krijgen om een eventueel inkomensgat te overbruggen.
De verhoging van de fiscale pensioenleeftijd naar 67 jaar heeft als gevolg dat de aftrekbaarheid van pensioenpremies per 1 januari 2014 in één keer zal worden verlaagd. Hiertoe gaan de opbouwpercentages waarmee iemand pensioen opbouwt per 2014 omlaag, zodat een werknemer jaarlijks minder pensioenrechten opbouwt. Een evenredige premieverlaging zal er gezien de huidige tekorten in de pensioenfondsen naar alle waarschijnlijkheid niet in zitten.
Vanaf 2014 wordt zowel de pensioengerechtigde leeftijd als de AOW-leeftijd aan de levensverwachting gekoppeld. Kunnen we dan helemaal niet meer eerder (bijvoorbeeld met 65 jaar of eerder) met pensioen? Jawel, maar dan zal het eventuele tekort in privé moeten worden opvangen.
Of we het nu leuk vinden of niet, met deze herzieningen wordt in ieder geval beoogd om de houdbaarheid van het sociale zekerheid- en pensioenstelsel ook op termijn te kunnen waarborgen.
oost-gelderland business | nummer 4 | september 2012
Bedrijfsleven bezorgd over
stijgende gemeentelijke
lasten
VNO-NCW Midden maakt zich zorgen over de heffing van gemeentelijke belastingen die worden doorberekend aan ondernemers en burgers. Daarom roept de ondernemersvereniging de gemeentes op om zich te houden aan de meerjarenafspraken die zijn gemaakt met het Rijk.
Het bedrijfsleven vormt de motor van de lokale (en regionale) economie en als zodanig leveren grote, middelgrote en kleinere bedrijven een belangrijke bijdrage aan de lokale en regionale welvaart. In deze tijden van economische tegenwind is het alle hens aan dek voor bedrijven om op koers te blijven qua omzet, groei, verdiencapaciteit en vooral qua kostenbeheersing.
Met het ophogen van bestaande belastingniveaus, het aanpassen van rekenmethoden en het introduceren van nieuwe (varianten) belastingen met een lastenverhogend effect wordt door gemeenten een signaal afgegeven dat niet past binnen de meerjarenafspraken die zijn gemaakt met het Rijk en de decentrale overheden in 2011. Die afspraken zijn namelijk gericht op het begrenzen van de stijging van tarieven voor ondernemers. En de mate waarin deze tarieven beheerst worden door een gemeente zijn een belangrijk signaal voor de kwaliteit van het lokale/regionale ondernemers- en vestigingsklimaat.
Recent gaf een meerderheid van Tweede Kamerleden aan dat ‘gemeentes efficiënter moeten werken in plaats de rekening bij burgers en bedrijfsleven te leggen’. Dit vanwege het feit dat de klacht over een te sterke stijging van de lokale lasten al jaren wordt gesignaleerd. Zelfs in een situatie van een goed draaiende economie was namelijk sprake van lastenverhogingen.
In plaats van het heffen van meer eigen belastingen zouden er heel andere afspraken gemaakt moeten worden. De stijging van de lokale lasten moet aan banden gelegd worden door middel van de (her)introductie van een zogenaamde micronorm voor gemeentes, waardoor voor elke gemeente geldt dat de belastingopbrengst niet hoger mag zijn dan de opbrengst van het jaar ervoor. Er mag dan alleen gecorrigeerd worden voor inflatie en volume-effecten (bijvoorbeeld door huizenbouw).